Ik lig als een vaatdoek op het voordek. Al urenlang. We kabbelen midden op de oceaan, ergens tussen twee Kaapverdische eilanden. Er staat geen zuchtje wind en toch ben ik hondsziek. Door het deinen van de oceaan is mijn evenwichtsorgaan volledig de weg kwijt. Ik crepeer als een aangespoelde walvis.
Wat een mindfuck: een klein orgaan laat je alle kleuren gal overgeven en als het lang genoeg duurt, ga je nog hallucineren ook. Ik moet in die helblauwe oceaan duiken. ‘Dan ben je acuut verlost van die ellende. Doe het dan…’, spookt er door mijn hoofd. Ik lig vlakbij de enige oplossing, sterker nog: ik ben er maar één sprongetje van verwijderd. Het lukt niet eens om op te staan.
Kijk,’ gilt Leonie enthousiast. ‘Daar bij de boeg… dolfijnen, ze zwemmen met ons mee. Wat zijn het er veel!’ De oeh’s en aah’s klinken in stereo.
Ik kan en wil niet kijken. Niet nu.
‘Breng me aan wal. Gaat er nog iemand werken op dit slavenschip?’

Wat de rest van het reisgezelschap van mijn opmerking vindt boeit me niet want de boosheid kalmeert me. Het lichaam laat zich door een kabbelende beek al vloeren, maar mentaal sta ik mijn mannetje nog.
Als we eindelijk na 16 helse uren, de baai invaren ebt die gruwelijke deining weg. Het is te laat om aan wal te gaan. We blijven al dobberend voor anker liggen.
‘En nu allemaal lekker naar bed’, zegt de Nederlandse kapitein. De baas van ons schip is een vrouw. Stien Struis is er niks bij.
‘Heerlijk, op zo’n gammel ding slapen’, mopper ik terwijl ik tergend langzaam overeind kom. Ik zit nog steeds op het voordek, ik ben in al die tijd werkelijk geen centimeter verschoven.
‘Ik blijf hier liggen, geef mij maar een dekentje’.
De kapitein knikt instemmend: ‘Prima, maar dan moet ik je wel aan de mast vastketenen.’
Huh? Wat is dit voor onzin?
‘Je bent te lang ziek Maaike, er is een reëel gevaar dat je overboord springt. Dat risico wil ik niet nemen, bovendien ben ik moe en ik wil slapen.’
Ze meent het, de kenau. Toch heeft het effect. Ik wankel mijn kajuit in, te moe om mijn beklag te doen over het bed: een scheef en klam laatje.

 

De volgende morgen zit ik met barstende koppijn aan de ontbijttafel. Het Kaapverdiaanse manusje van alles, Renato, maakt voor iedereen verse muntthee. Hij lacht begripvol. Jammer dat ik deze rustige bootjongen gisteren compleet aan mijn vizier onttrokken heb. Ik wend mijn blik af van zijn pezig gespierde, bruine lijf. Gelukkig weet ik dat ik geen schijn van kans maak, volgens de kapitein ligt hij goed onder de Kaapverdiaanse vrouwen. Die zijn, net als Renato, bijzonder knap. Ik staar naar zijn smalle, driedagen-snor boven z’n lucious lips, best lelijk eigenlijk. Dat hij niet perfect is, is een troostende gedachte.
Renato ontpopt zich in de dagen erna tot een ware held. Hij duikt s’ochtends met een harpoen de zee in en serveert zijn vangst voor lunch. Als we na het diner met een paar man kaarten, vlecht hij al neuriënd armbandjes. Op het derde eiland Sao Vincente, mogen we met een paar man mee naar zijn ouderlijk huis. Hij vertelt er over zijn jeugd, hij is lief voor zijn moeder. Die avond dansen we innig onder de sterrenhemel in een typisch Afrikaans discotheekje.
De dag erna voel ik me gammel. Renato merkt het. Hij raadt me aan een siësta te houden, ik mag wel in zijn hut slapen. Dat is aan de andere kant van het schip, daar heb ik geen last van de andere gasten.
Hij ziet mijn aarzeling en lacht: ‘I have to prepare a meal now, so don’t be afraid. I’ll leave you alone.’
Bij wijze van grap houdt hij de harpoen als een geweer vast.
Eh.. ja. Pfff.
Zijn hut verrast me. Hij heeft geen lade maar een hangmat. Zijn kleding hangt netjes aan een waslijn. Ik zucht. Welke vrouw wil nu niet een man die jaagt, vist, kookt, als een God danst en in een hangmat slaapt? Al mijmerend val ik in een diepe middagdut.

 
Ik schrik wakker, zie Renato voor me staan. Met z’n wijsvinger streelt hij zachtjes over de donsharen op mijn arm. Hij drukt op een sproetje.
‘Your skin is soft. Just like baby skin.’
God allemachtig. Sta me bij.
Op zijn schouder heeft hij een litteken die me al dagen fascineert. Voorzichtig durf ik het nu ook aan te raken. We zitten aan elkaar alsof het de eerste keer is dat we iemand betasten…. Ik kir en slaak een zacht gilletje als hij mij een kus geeft. Hij kijkt me verbaasd aan. Hij betrapt me op mijn geluksmoment.
‘I like you Maaike. You’ve got a sexy, crazy style.’ Hij lacht. Verlegen draai ik mijn gezicht in zijn omhelzing.
Ik ben tevreden: heeft die urenlange psychose toch nog iets goeds opgeleverd.

 

foto2