Het Deventer Ziekenhuis heeft een huis-aan-huis-krantje. Het is een knap staaltje ouderwetse pravda.
Wat is het er toch leuk! Zo is bevallen hier een bijzonder luxe aangelegenheid: in de ruime, sfeervolle kraamsuites is  genoeg plek voor de kersverse vader om te overnachten. Behalve je falende gezondheid ontbreekt het je in dit ziekenhuis aan helemaal niets. Het is overzichtelijk: de routes zijn goed uitgezet. Het DZ gaat zelfs met de tijd mee: je kunt in de schouwburg live een darmoperatie vanuit het DZ volgen. Wie wil dat nu niet? Nou, ik.

Voor een ziekenhuis dat zoveel geld steekt in al die onnodige communicatie is het jammer dat het personeel zoveel verpest. En dan heb ik het niet over alle hardwerkende verplegers en artsen. Het begint al bij binnenkomst: bij de informatiebalie zitten drie dames, met de stoelen naar elkaar toegedraaid, lekker te kletsen. Dat is dan je visitekaartje. Ook de kantinemedewerkers groeten niet, ze praten met en tegen elkaar terwijl de klant afrekent.

 

Maar ja, voor een vriendelijke groet komen we hier niet, wél voor de KNO-arts. Mijn peuter is hier stamgast. De arts stelt een diagnose: ontsteking aan beide oren. De bestaande buisjes zijn niet afdoende, die moeten vervangen worden.

Ze kijkt op haar horloge en zegt: ‘Loop maar snel door naar Anesthesiologie dan ben je nog op tijd, want die afdeling sluit om half vijf.’ Dat wroeten in je oren als ze ontstoken zijn is niet bepaald een pretje, dus ik til de getergde peuter op en zet het op een lopen.

Route 91 is inderdaad goed uitgezet want ik ben er zo.

De grote klok bij de afdeling zegt dat het precies 16.22 uur is.

Een dame op leeftijd ijsbeert achter de receptie, ze loopt met een plastic tas en er hangt een walm parfum om haar heen. Ze heeft duidelijk net haar lippen gestift (mooi oranje). Het pisvlekje op de achterkant van de pantalon is haar vast nog niet opgevallen, lijkt me. Ik sta te twijfelen of ik haar daar op attent moet maken.
‘We zijn gesloten, alle artsen zijn al weg.’ Ze is bits en ontwijkt oogcontact.

Ik kijk verbaasd naar de klok en zeg: ‘Het is toch nog geen half vijf?’

‘Ja, wat moet ik hier dan als ze allemaal weg zijn? Bovendien, ik heb de computer al afgesloten.’ Ah, ze vat het nu persoonlijk op.

En dan ziet ze het betraande gezicht van mijn dochter.

‘Ach, wat sneu.’ Ze komt dichterbij maar de kleine deinst terug en haalt haar neus op. Terecht, zij wantrouwt iedereen die te snel in haar persoonlijke ruimte komt.

‘Hier is een vragenlijst, die kun je invullen en dan moet je bij mijn collega om de hoek een afspraak maken.’

Huh? ‘Moet ik speciaal hiervoor terugkomen? Met een peuter die over een paar dagen al geholpen wordt?

‘Ja mevrouw, het is niet anders.’

‘Dus als het inloopspreekuur tot 16.30 uur is, dan houdt men er hier om 16.15 uur alvast mee op?’

‘Ja zeg, u hoeft niet zo boos te doen.’ Ik besluit het pisvlekje te laten voor wat het is.

Ze heeft nu haast, zwiept heftig met haar tasje. O, wat vindt ze me vervelend. Ze duwt de vragenlijst ruw in mijn hand en loopt weg. Ik maak maar een afspraak bij haar vriendelijke collega om de hoek.

De volgende keer zijn we ruim op tijd maar we krijgen wel meteen te horen dat ‘het spreekuur heel erg uitloopt’. Hoe lang dat precies is weet deze baliemedewerkster niet. En al zou ze het weten, dan ging ze het mij niet vertellen.

‘Als ik nu zeg 10 minuten en het worden er 30, dan bent u straks boos.’

Dat is pas servicegerichtheid.

Het wachten valt uiteindelijk mee en als we, na alle formaliteiten,  naar buiten lopen komen we een Cliniclown tegen. Hij laat zijn mooiste glimlach zien en zet mijn dochter een clownsneusje op.

Zouden ze achter de balie ook eens moeten doen.