Ik heb een kleine week op Tinder gezeten. Gewoon omdat ik, naast alleenstaande moeder en journalist, ook een vrouw van vlees en bloed ben. Ik betrad de online-arena behoorlijk sceptisch. Nu ben ik niet het one night stand-type, iemand alleen op aantrekkingskracht benaderen, daar heb ik slechte ervaringen mee.
Het verhaal in een notendop: ik was jong, hij getrouwd. Na goede seks trok ik de stekker uit onze affaire. Maar hij was verliefd, met alle gevolgen van dien. Een opwindende wip met een vreemde, daar ben ik lang geleden voorgoed van genezen. Van getrouwde mannen ook.
 

De eerste dag op Tinder swipe ik me een lamme vinger. In mijn sweater, hangend op de bank, wijs ik schaamteloos tientallen mannen af. Dat ligt zeker niet aan mij, want wie wil in vredesnaam met een brasem op z’n profielfoto? Welke type hoop je te strikken? Of zittend op de wielrenfiets, in strak pak en blauwe dopschoentjes? Weet een man, die met liefde de Mont Ventoux beklimt, dat zo’n overwinning de gemiddelde vrouw seksueel koud laat? Een tip die ik graag vóór aanvang van het online geflirt had gekregen: als het te mooi lijkt om waar te zijn, dan is dat ook zo.

Na die eerste teleurstellende dagen verschijnt er een knappe, gedistingeerde man op mijn scherm. Iemand met klasse, een heer van kaliber. Ik moet twee keer kijken: een prachtig, doorleefd gezicht. Mooie bos met haar. En we zijn een match! Er volgt een geanimeerd, digitaal gesprek. Hij stuurt ongevraagd extra foto’s en heeft een rauw randje. Wat wil hij van me?
 

“Ik moet je wat bekennen.” Daar begint het gesodemieter. “Eh…?” “Ik woon in Bussum, heb twee gezonde kinderen en een sportieve echtgenote.” Oh jee, hij woont in het Gooi. En hij is getrouwd. “En ik heb een voorliefde voor vol. Niet vet maar rond en stevig. Een zachte vrouw met dikke borsten. Je bent helemaal mijn type.”
Even voor de duidelijkheid, ik heb slechts één afbeelding geplaatst: een profielfoto van mijn gezicht. Meneer is zo door de mollige wol geverfd dat hij aan mijn hoofd meent te zien dat ik een flinke voorgevel heb. Belachelijk. Ik zie de echtgenote al voor me: kerngezond en atletisch gebouwd.
Terwijl zij de wijn en spaghetti afslaat en de marathon van New York loopt, struint haar erudiete echtgenoot het internet af op zoek naar een geil Gigantje. Ik kap het gesprek met een shock-smiley af en verwijder mijn account.
 

Toch maar eens Parship proberen… Daar kom ik niet verder dan de persoonlijkheidstest. Ze leggen je karakter eerst langs een zogeheten (vrouwen)meetlat. Zo blijk ik over beduidend meer levensenergie dan mijn soortgenoten te beschikken. Ik zit zelfs in het uiterste segment.

Qua aanpassingsvermogen scoor ik echter bijzonder laag. “Je stort je zelden in hobby’s van een ander en bent op jezelf gesteld. Je moet ruimte hebben. Het duurt voor jou wat langer een geschikt persoon te vinden. Iemand die jouw passies deelt en ook graag zichzelf is…”
 

Deze tekst had ik precies nodig. Hij bestaat, volgens de Duitse wetenschap. Iemand die zich net zo moeilijk aan een ander aanpast als ik. Hoppa. Ik staak het online rondneuzen. Wie ‘hij’ ook is, ik wacht geduldig. Maar hij kan zijn borst alvast natmaken: ik barst van de levensenergie.