Lieve oma Lis
 
Monique en ik waren als buurmeisjes jarenlang onafscheidelijk. En hoewel je het misschien niet achter me had gezocht, ik was jaloers op haar.
Want zij had jou. Een oma maar zo durfde ik je niet te noemen, want hoe oud was je toen, 55? Mijn beide oma’s waren de tachtig al ruim gepasseerd. Ik logeerde regelmatig in Den Haag en ging voor het eerst samen met jou in de tram, naar de zee bij Scheveningen. Je was energiek en genoot van alle drukte en gezelligheid. Vragen stelde je niet uit aardigheid of om de stilte te doorbreken. Ik voelde je oprechte interesse. Altijd beschaafd in je voorkomen en je articuleerde prachtig, met die typisch Nederlands-Indische dictie. Maar verreweg het mooiste aan jou vond ik je zachte, milde glimlach. Ja, ik was een beetje verliefd op je, zoals alleen een klein kind dat kan zijn.
Ons gezin emigreerde naar Italië en de buurmeisjes groeiden abrupt uit elkaar. We probeerden het op te pakken toen ik na drie jaar terug naar Nederland kwam, maar het werd nooit meer hetzelfde. Ik zag jou pas later terug, op een verjaardag: ik herinner het me als de dag van gisteren.
Monique deed de voordeur open en ik hoorde een langzaam, opzwepend gejoel vanuit de huiskamer.
‘Maaike…Maaike… MAAIKE…. MAAIKE!!’
Opa Gerald en jij waren iedereen in de woonkamer aan het opjutten.
Je stond op en pakte mijn hoofdje beet.
‘Wat fijn je weer te zien, lieverd!’, zei je zacht.
Ik heb me nog nooit zo welkom gevoeld.
 
Drie jaar geleden besloot je tijdens een familiebezoek in het oosten bij me langs te komen. Ik verheugde me op ons weerzien. Er waren dertig jaren verstreken maar toen je bij mij op de stoep stond was het alsof de tijd stil had gestaan. Ik schoot vol. Je was ouder maar niet veranderd. Lief. Ik wilde je vousvoyeren maar dat liet je niet toe.
Je lichaam was broos, je liep met kleine, voorzichtige stapjes. Ik gaf je een zachte omhelzing. Afgelopen zomer nam ik mijn meisjes mee op een bezoek. Je vond het heerlijk al dat jonge spul. De kleinste kon toen net lopen en waggelde wankel door de tuin.
‘Zij stuntelt net zoals ik’, zei je.
Ik stuurde je een kaart en tot mijn grote verbazing bedankte je me per e-mail. Vorige week dacht ik nog aan je. Ik nam me voor een nieuwe afspraak te maken. Een paar dagen later vond ik de rouwbrief op de mat.
 
De emoties tijdens de afscheidsdienst waren heftig en ik vond sommige verhalen confronterend. Zo hoorde ik er voor het eerst dat je als jong meisje een Jappenkamp overleefd hebt. Je kleine broertje redde het niet. Wat een onbeschrijflijk groot verdriet moet dat hebben gegeven. Ik wist het niet. Kende ik je eigenlijk wel goed… vroeg ik me af.
Maar toen werd het gedicht, dat jij zo graag voorgedragen wilde hebben, voorgelezen.
 

Do not stand at my grave and weep.
I am not there. I do not sleep.
I am a thousand winds that blow.
I am the diamond glints on snow.
I am the sunlight on ripened grain.
I am the gentle autumn rain.
When you awaken in the morning’s hush
I am the swift uplifting rush
Of quiet birds in circled flight.
I am the soft stars that shine at night.
Do not stand at my grave and cry;
I am not there. I did not die.

 

Het gaat niet om hoe goed wij elkaar kenden.
Jij zag mij en ik zie jou.
 
RIP
 
foto