Het is dat Lies, de instructrice, het duidelijk had aangegeven anders was ik onderweg al afgehaakt. Het gebouw ligt op een oud industrieterrein, verscholen achter wilde struiken. Het lijkt meer op een barak dan een lesruimte. Eenmaal binnen leidt de penetrante patchouli-lucht me naar het juiste lokaal. Als er maar geen wierook is, denk ik wanneer ik bij de garderobe sta.
In de kleine gymzaal zie ik vrouwen in kleermakerszit, de een houdt een glas thee vast, een ander maakt masserende bewegingen over de buik. Het zijn meiden met nonchalante knotten, dikke sokken en kleurloze kleding. Goed, ik kan in principe weg, denk ik. Niemand die me dwingt.
Een oudere dame loopt op me af: “Jij bent Maaike, toch? Hoi, ik ben Lies. We hebben elkaar vanmiddag kort gesproken.” Ze lijkt in niets op de strakke, vitale dertiger die ik me bij haar stem voorstelde. Lies, die op z’n minst de zestig gepasseerd is, heeft wit haar, stevige heupen en een paarse joggingbroek.
“Neem plaats.” Ze wijst een lege plek aan. Soms moeten we staan, dan weer zitten. Het scheelt dat ik lenig ben. Het valt me mee, de oefeningen gaan redelijk goed, afgezien van het roteren van de schouders. Iedereen manoeuvreert zijn gewrichten in een soepele draai waar die van mij nauwelijks in beweging komen. “Voel je grens, forceer niets”, zegt Lies nadat ze me rood ziet aanlopen. Ik ben de enige die de ogen telkens open heeft. De innerlijke dialoog is op dreef: ‘geef je over, laat de rest’, praat ik mezelf moed in. ‘Je hoeft geen innige band met de deelnemers op te bouwen.’ Dat geldt zeker voor de buurvrouw rechts die tijdens een oefening een nauwe scheet laat. Dat is hier normaal. “Geeft niks, het moet er allemaal uit. Schaam je niet”, is het commentaar.
De volgende keer, besluit ik, ga ik in ieder geval naast een ander liggen. De les is bijna ten einde, iedereen pakt een fleecekleed voor de ontspanningsoefening. “Sluit je ogen. Let op je ademhaling.” Van dit advies ga ik juist verkrampt ademen. “Observeer rustig, probeer niet te sturen.” Ik zucht. “Maak nu je voorhoofd zacht en breed.” Lies doet alsof ze mijn keiharde lach niet gehoord heeft. ‘Hoe maak ik dat voorhoofd in godsnaam nóg breder?’, wil ik d’r vragen. Maar het is muisstil en ik durf niet.
Deze oefening, de zogeheten bodyscan, werkt als een trein want als Lies bij de buik aankomt besef ik dat ze borst heeft overgeslagen, of was ik even een moment out? Ik maak me in ieder geval geen zorgen om een deadline van het werk, de berg wasgoed thuis of scheten van een wildvreemde. Pas als ik wat geroezemoes hoor, open ik m’n ogen. Lies staat naast me in fel licht, in de verte hoor ik mensen praten. “Iedereen is weg, wat lag jij te slapen,” lacht Lies. Lichtelijk beschaamd fatsoeneer ik mijn ontplofte haar. Als ik daarna richting garderobe loop, klinkt het, vol overtuiging: “Nou, tot volgende week!”