Ze start met het toneelstukje voordat ze ons begroet. De stem wat schor, allesbehalve geil. Alsof de stembanden graag het keeltje uit willen. Deze vrouw is niet op haar gemak omdat alle ogen op het terras op haar gericht zijn. Haar afweer is arrogantie.
We genieten met z’n zessen, een symbiose van een paar vrienden en familie, van de eerste zonnestralen in februari. Zij haalt ons uit balans. De manier waarop ze een stoel bij een ander tafeltje pikt, hoe ze er vervolgens op gaat zitten (met billen naar voren geschoven, kaarsrechte rug). Haar blik is leeg en neerbuigend. De foundation twee tinten te wit, de make-up laat sowieso te wensen over: ze heeft een dikke rand bruine lippenstift op haar zuinige lippen.

Parels in de oren. Nog zo’n signaal. Dit is een vrouw bij wie je niet in de buurt wilt komen. Inmiddels vaar ik blind op mijn intuïtie. Dit is een labiele gek. Je ziet de weerstand tegen het ouder worden in het tanige lijf, verhuld in tweedehands merkkleding. Zo eentje die een onschuldige sukkel inpakt en hem na zijn ontslag weer uitkotst. Een beperkt persoon in het kwadraat.
Ik vermijd deze types doorgaans, maar nu forceert ze me in een interactie.
Het voelt buiten als lente en ik beschouw dit heerlijke moment als een cadeau, speciaal voor mij. Dus ik denk: weg jij. Verpest het niet.
 
De anderen doen aardig. Ik ben de enige in het gezelschap die haar niet kent. Sterker nog: ik heb werkelijk geen idee voor wie ze komt. Ze schraapt haar keel (zenuwen) en richt zich tot de enige jongeman in ons midden. Ze biedt hem haar excuses aan: ‘Sorry voor laatst. Ik had je echt niet herkend. Pas later, toen ik op de fiets zat dacht ik: O, dat is de beste vriend van Joost. Stom hé?’
Hij heeft er weinig zin in en pareert: ‘Wat gek. Ik ben toch best een opvallend type.’ Hij heeft geen woord gelogen. Zijn vrouw lacht besmuikt. Zij tolereert dit vreselijke mens, dat zie ik. Petje af voor haar.
‘Nou, het spijt me,’gaat mevrouw verder. ‘Ik kijk nooit naar andere mannen want ik heb al een knappe vent thuis zitten.’
Bingo.
Dit is een loeder.
Het gesprek gaat verder bij waar we gebleven waren voordat deze dame een kras in onze plaat zette. Iets met ellendig lang in het vliegtuig moeten zitten. ‘Ik heb met mijn dochter van zes weken een hele dag gevlogen,’ vertelt ze terwijl ze denkbeeldige stofjes langs haar knie wegstrijkt. Ondertussen houdt ze nauwlettend in de gaten of men haar ziet. Ze gunt niemand zendtijd. ‘Het ging heel ontspannen. Ik mocht overal voor, heel handig zo’n baby. Het opent letterlijk deuren.’ Ach dat arme kind. Vast in een steegje verwekt, een uiterste poging van moeder d’r vruchtbaarheid te tonen of een affaire met een zakenman te verzilveren…
‘Ik paste trouwens twee dagen na de bevalling weer in mijn jeans.’ Dat type.
Als ze over borstvoeding begint vind ik het genoeg. Die intimiteit is me teveel. Ik ben nogal visueel ingesteld en heb nul zin me haar tepels voor te stellen. Zij moet een volslagen vreemde blijven. Ik zet mijn zonnebril op, zo kan ik me lekker afsluiten. Maar dat blijkt niet nodig want ineens staat ze op. ‘Ik ga weer. Ik heb zoveel te doen.’ Niemand vraagt of ze nog even blijft. (dat doen we in deze setting altijd: Flauw hoor, nu al weg? of Gezellig. Not.)
Ze geeft als afscheid een hand aan de happy few, in dit geval degene die dichtbij zit. Ik zit gelukkig ver weg en ik maak nul aanstalten. Ze zwaait wat ongemakkelijk naar me, je ziet haar denken: moet ik dat mens ook nog een hand geven? Laat maar.
‘Dahag,’ zeg ik een tikje verveeld. Glimlachen lukt niet.
‘Daar gaat de koningin,’ mompel ik. Ik merk dat ik grom, heel zachtjes.
Ik wil niet meteen over haar roddelen, zonde van de energie. Als ik thuis ben pols ik toch even bij mijn vriendin, je weet wel de vrouw die zo goed tolereert.
‘Who the hell was dat?’
Ze vertelt me honderduit. Ik zat er niet ver naast met al mijn aannames.
‘Maar’, zegt ze, ‘Jij kon echt niet meer normaal doen hé Maaike?’ Ze lacht.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik voelde me net een waakhond.’
Ik ben er nog trots op ook.