Hij staat fier rechtop, zijn achterhoofd wat leunend op z’n nek. Benen op heupwijdte.
Met enorme passen ren ik z’n kant op, ik duw mijn koffers vooruit. Zijn armen heeft hij al wijd open.
‘SCHATJE,’ schreeuwt hij breed lachend. Hij zegt het lief, met z’n lage stem.
Alle twijfels, muizenissen, praktische bezwaren, moeite, visa-pijn en ongeduld die me de afgelopen weken zo tergden: het is weg.
Nog voor onze eerste aanraking zuigen mijn zintuigen zich vol.
De week is een groot feest. Niet dat het altijd alleen maar leuk is. Maar zelfs ruzie is op een rare manier prettig. Carlos is de enige man die ik ken die ervoor uitkomt dat het goed is om samen te strijden. ‘Geen enkele onenigheid hebben, zeggen dat je iets ok vindt terwijl dat niet zo is… dat is geen liefde. Dat is de lieve vrede bewaren. Zoiets is slecht voor je gezondheid.’

Onze ruzies gaan over echte dingen als geld en jaloezie, niet over futiliteiten waar je de zompige bodem van moet ontdekken zoals hoe je de kaas in de koelkast legt of hoe je de vaatwasser dient in te pakken. Een verademing.
Na een paar dagen op z’n Afrikaans leven (catchupa eten, drollen met een emmer doorspoelen, geen stromend water, kaarslicht) was het op Oudejaarsdag tijd voor comfort in een goed hotel: inclusief diner, drank en vuurwerk. En een hete douche, wat kan je daar naar snakken.
In de middag strijken we neer naast wat vrienden bij het capirinha-tentje op het strand. De toast die we bestellen laat veel te lang op zich wachten. Een paar uur later weten we precies waarom. Het blijft akelig lang en vies in de maag liggen.
‘Pff,’ zucht Carlos als we in de hotelkamer zijn. ‘Dat voelt als een steen in de buik.’ Ik zet de kraan van het bad open, hij vertelde vanmiddag dat hij nog nooit in een bad heeft gelegen. Hij zal zich daarna vast beter voelen, denk ik. Ik kruip er even bij maar voel me Klein Duimpje naast zijn machtige lijf in de krappe kuip. Alle ledematen raken verstrengeld.
Het weeïge gevoel blijft, ook als ik even op bed lig. De toast beweegt.
Ik roep Carlos, maar hoor niks. Als ik om het hoekje kijk zie ik dat hij in slaap gevallen is. Och, kijk hem nou. Wat een knapperd. Ik wil mijn telefoon pakken om dit te vereeuwigen maar ineens stuwt mijn slokdarm alles naar boven.
Ik sprint naar het toilet en met een noodvaart spuug ik alles uit. De sterke stroom is niet te kanaliseren, de wc-pot vangt minder op dan de vloer. Gadverdamme.
Blij dat de wc niet in de badkamer is want dit gênante moment houd ik graag voor mezelf. In een ferme ruk trekt Carlos de wc-deur open. Daar staat’ ie dan 100 kilo aan kracht, druipend met plasjes water langs z’n naakte lichaam.
‘Schatje, ik hoorde het…gaat het?’
Zijn hand draait rondjes, zacht, op mijn onderrug.
‘Is alles eruit, voel je je nu opgelucht?’
Ik knik maar verbreek het oogcontact en draai me weer om. Ik zie de klodders op mijn scheenbeen. Lekker dan.
‘Eh… ik weet het niet.’
Het is de schaamte. Maar ik walg ook van mijn zure geur.
‘Maaike, stap onder de douche, maak je benen schoon. Dan ruim ik het hier wel op.’
Dat dacht ik dus niet.
‘Nee. Carlos, ga alsjeblieft weer in bad, je druipt als een bezetene. Je maakt het hier zeiknat.’
‘Nou jij begon ermee.’
Ik lach. Grapjas.
‘We zijn in alles samen, nu dus ook,’ en terwijl hij dat zegt, stopt hij teder wat haren achter mijn oor.
Zijn Engels is gebrekkig maar dat maakt het liever. Hij reikt me een handdoek aan. Hij weet dat ik niet wil dat hij de boel opruimt. Als ik douche hoor ik dat hij een emmer pakt. Hij heeft een badlaken om zijn middel, ik zit in mijn ondergoed met een handdoekje om het haar gewikkeld als we samen een sopje maken.
Onze vingers raken elkaar, per ongeluk, aan in het warme water.
‘Schatje’, zegt hij en zakt met zijn gezicht zodat we op ooghoogte zijn. ‘Are you feeling any better now?’
‘Yes.’
Wat ik niet vertel is dat ik juist op dit moment, samen met hem, hij die mijn kots opruimt en zijn handen voor mij in de week zet… intens gelukkig ben.