Deventer2
 
Ik stap voorzichtig uit bed. Het hoofd voelt als beton. Zo’n splitting headache had ik als twintigjarige na een avondje wiet roken met de jongens uit Tubbergen. Maar ik ben veertig en gescheiden. En heb zelfs negen uur slaap achter de rug na uren dozen inpakken, wc’s poetsen en ander huishoudelijk leed. Ik pendel al dagen tussen verschillende woningen, geen van de drie voelt als thuis. Dat doet hele rare dingen met me. Vooral met mijn hand-oogcoördinatie. Zo lepel ik vanochtend de yoghurt in een theemok en laat ik krap een half uur later de dure Farrow & Ball-verf op straat vallen.

Duidelijke signalen van het lichaam om wat gas terug te nemen, lijkt me. Maar niks doen is geen optie dus stiefel ik stoïcijns de hele dag door: poets de keuken, bestel rolgordijen en schilder de blauwe wand voor een tweede keer. Pas s’ avonds, als de duisternis me overvalt, zit ik voor het eerst een paar minuten stil. Ik probeer niet te denken. Dat lukt want ergens in de straat hoor ik ineens een lied, een met veel violen. Het ontroert me.
Een jankbui van jewelste. Wat een zooi. Ik huil als een verlaten kind, schokkend met het hele bovenlijf. Er is geen houden meer aan. Dat hoeft ook niet, langzaam sijpelt de hoge druk uit mijn lichaam. En dat voelt goed.
Alsof ik geheel door mijn klotesituatie heen adem en zo het gif eruit haal.
Als ik de voordeur achter me dichttrek, vliegt de snijdende oostenwind me aan. Het vriest. Aan de voet van de straat lonkt het vuur, het zijn terrasverwarmers van de café’s aan de Brink.
Vol vertrouwen fiets ik richting mijn bed, zonder hoofdpijn en met het hart op een kier.
De kou nog niet verdreven maar de warmte in zicht.