image
 
Als kind had ik een hekel aan het kruis dat in de gang hing.
Ik walgde van Jezus met zijn spijkers, zijn hoofd voorover gebogen. Het opofferende voorbeeld, in je lot berusten… Waarom moest je zoiets bewonderen?
Het geloof speelde een cruciale rol in ons gezinsleven toen ik jong was.
Mijn ouders waren actief in de parochie, ik was misdienaar en zong het Onze Vader uit volle borst mee in het kerkkoortje. Maar ik vond er niks aan. Toen ik op mijn 11e in de puberteit kwam steeg mijn kerkelijk verzet tot ongekende hoogte. Ik vond het een toneelstukje, mensen gingen op hun knieën in de kerk om een paar uur later een scheve schaats te rijden of hun kind een tik te verkopen.
Op die leeftijd een grote mond hebben of naar de videoclip van een schaarsgeklede Madonna kijken, dat was pas vermaak. En gezond. Ik wilde geen belijdenis doen. Rot toch op met je zonde.

Het achterbakse gedrag van de koorleden, zogeheten vrome meisjes, kwam me mijn neus uit. Als misdienaar moest ik de pastoor regelmatig terzijde staan, iemand die toen ook nog eens de deken van Almelo was. Geen idee wat het inhield maar veel parochianen vonden hem belangrijk. Ik mocht hem niet. Ik stopte abrupt met zingen en besloot het wijwater van tafel te vegen. Weg met die stomme gebruiken. Ik was er, al noemde je dat toen nog niet zo, helemaal klaar mee.

 
De pastoor was hoopvol. Hij had zijn pijlen op mijn moeder gericht die de deur platliep bij de pastorie. Op een avond vroeg hij of ik even met hem mee naar huis wilde. Hij zat, in normale kleding, aan de keukentafel. Rechtop maar met z’n kin net iets hoger, zodat de achterkant van zijn schedel de rug een klein beetje raakte. Hautain. Afstandelijk. Hij wilde dat ik ook ging zitten, maar ik bleef liever staan. In de startblokken want ik wilde naar huis.
‘Zeg Maaike, ik hoor dat je uit het koortje gaat. En dat je geen misdienaar wilt zijn.’
‘Klopt’. Wat moet hij van me?, dacht ik.
‘Ik heb het er met je moeder over gehad gisteravond.’
Die opmerking werkte als een rode lap op een stier. Wat heeft ze allemaal met hem besproken?!!! Dit beviel me helemaal niet.
‘Ik vind het heel jammer. Van jou had ik zoiets niet verwacht. Zo’n vrolijke, enthousiaste meid. Jammer. Je stelt me echt teleur.’
Zonder dat ik er erg in had, stond ik een beetje te giechelen.
Geïrriteerd hield hij zijn hoofd schuin.
‘Daar moet jij om lachen?’ zei hij streng.
‘Ja. Ik vind het niet erg dat ik u teleurstel. Ik geloof niet in God, niet in de mis of de belijdenis. Al die stomme schuld en zonde vind ik onzin.’
En ik trok mijn jas aan, deed de deur dicht en fietste in sneltreinvaart naar huis. Opgefokt stapte ik af, klaar om mijn moeder een veeg uit de pan te geven. Reken er maar niet meer op dat ik ooit nog een kerk bezoek.
Zij stond in de keuken af te wassen, met een schort voor.
Ik vertelde wat er was gebeurd en verwachtte dat ze boos werd. Want ik was wel brutaal tegen de pastoor geweest. Dat kon je niet met een paar simpele weesgegroetjes ongedaan maken, dat wist ik.
‘Ik weet wel dat jij een hekel aan hem hebt.’
‘Waarom klets je dan met hem over mij?’
‘Hij vroeg waarom je met alles stopte.’
‘En wat zei jij toen?’
‘Dat hij het maar aan jou moest vragen.’
Hij had zijn teleurstelling ook aan mijn moeder geuit.
Terwijl ze haar handen aan de theedoek afdroogde zei mam: ‘Ik heb hem nog zo gezegd: als je haar wilt overtuigen moet je niet over jezelf beginnen.’
 
Die avond, nadat ik aan de rest had verteld dat ik nooit meer naar de kerk wilde, ging ik vroeg naar bed. Toen ik langs het kruis liep besefte ik waar mijn felle antipathie vandaan kwam: Jezus leek op de getergde pastoor.